Als 9-jarige jongen speelde ik volleybal. Regelmatig kwam het voor dat het verschil in niveau zo groot was dat ik een opslag van de tegenstander rechtstreeks en scorend kon retourneren. Punt: yes!
Maar de trainer en ouders waren niet blij. Ze bleven maar roepen dat je moest opbouwen en de bal moest overspelen. Het welbekende 1-2-3tje van pas, set-up en smash. Ik snapte er niks van, volleybal is toch een sport? Een sport waarbij je moet proberen zoveel mogelijk punten te maken om te kunnen winnen?
De overwinning smaakte steeds minder zoet en zowel ik als de trainer raakte gefrustreerd. Uiteindelijk verkoos ik op m'n 12e tennis boven volleybal, de andere sport die ik beoefende. Dit verklaarde misschien mijn overdaad aan rechtstreekse returns...
Dat welbekende 1-2-3tje is natuurlijk niet zomaar bedacht. Met een goeie pass en strakke set-up torent de aanvaller boven het net uit en kan de bal dan hard en strak naar de grond slaan. Dit geeft de beste uitgangspositie om te scoren.
De trainer had me kunnen vertellen dat op enig moment in de toekomst de tegenstanders zo goed zouden worden dat mijn manier van spelen geen punten meer zou opleveren. En dat met het trainen en spelen van het 1-2-3tje we op de lange termijn meer succesvol zouden zijn.
Of dit geholpen had, weet ik niet. Ik was namelijk een eigenwijs stuk vreten en ook nog eens zwaar competitief ingesteld. Het genot van het snelle scoren op de korte termijn zou zelfs met de uitleg over de lange termijn mijn speelgedrag bepalen.
Met enige regelmaat zie ik ook organisaties waarin kortetermijndoelen zoals winst en afvinklijstjes prevaleren boven langetermijndoelen zoals continuïteit, werkplezier en voldoening wat me brengt tot een vraag ter overdenking: Wat beïnvloedt het speelgedrag van de medewerkers in jouw organisatie, de korte- of langetermijndoelen?